Het atelier aan de plas.
Het kunstenaarsleven van Gerrit Jan de Geus en Duifje Aafjes.
Yvonne Koning en Hester Wandel
Jeugdjaren in de Langedijk.
Het eerste atelier van Gerrit Jan de Geus is een houten schuur op een door riet en water omgeven akker. Als hij deze schuur als atelier in gebruik neemt is hij circa achttien jaar oud en al vastbesloten om kunstschilder te worden. Het atelier staat in de Langedijk, de tuinbouwstreek boven Alkmaar waar Gerrit Jan zijn jeugd doorbrengt. Zijn moeder is een molenaarsdochter, zijn vader een welgestelde boerenzoon. Gerrit Jan is hun enige kind.
In 1917 verandert er veel in het leven van Gerrit Jan. Op zijn negende verjaardag overlijdt zijn vader. Behalve dat dit een enorme klap voor hem moet zijn geweest, betekent het ook dat zijn moeder geen inkomen meer heeft. Daarom trekt Jantje, samen met haar zoon, weer bij haar ouders in, in Oudkarspel. De moeder van Gerrit Jan heeft het verdriet over de dood van haar man slecht kunnen verwerken. Zij is niet meer hertrouwd en daarom kan al haar zorg en aandacht naar Gerrit Jan uitgaan. Hij mag alles van haar, ondanks hun betrekkelijke armoede mag hij kliederen en spelen in de salon, zelfs schilderen met tandpasta.
Met zijn verlangen om kunstschilder te worden neemt Gerrit Jan binnen de familie en het dorp een uitzonderingspositie in. Maatschappelijk wordt het kunstenaarschap niet voor vol aangezien. Zijn moeder accepteert zijn keuze nadat ze met werk van Gerrit Jan naar de in Bergen wonende Vlaamse kunstschilder Arthur Verbeeck is gereisd om te vragen of hij voldoende talent heeft en daarop een bevestigend antwoord krijgt. Hij richt een houten schuur in als atelier en neemt op ongeveer achttienjarige leeftijd les bij Verbeeck.
1930-1934: Naar Amsterdam en Krommenie
In 1929 vinden er twee belangrijke gebeurtenissen plaats in het leven van Gerrit Jan en zijn moeder. Ten eerste overlijdt zijn grootmoeder, bij wie ze inwonen, waardoor de zorg voor haar wegvalt en zij niet meer aan Oudkarspel zijn gebonden. Ten tweede vertrekt Arthur Verbeeck naar Londen en dat betekent dat Gerrit Jan naar een andere leermeester moet omzien. Verbeeck raadt hem aan les te nemen bij A.M. Gorter, H.M. Krabbé of Cees Bolding. Gerrit Jan kiest voor de laatste. Bolding kan hem als ervaren tekenleraar voorbereiden op het toelatingsexamen voor de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Omdat Cees Bolding in Amsterdam woont en Gerrit Jan daar de Academie wil bezoeken, neemt zijn moeder de ingrijpende beslissing haar huis te verkopen en zich in Amsterdam te vestigen. Ze vertrekken op 4 april 1930 uit de gemeente Oudkarspel en vestigen zich in Amsterdam in de Stolwijkstraat. Jantje Borst is dan achtenveertig jaar oud. Net als in Oudkarspel wil zij, om in haar levensonderhoud te voorzien, kostgangers in huis nemen. Gerrit Jan bezoekt in deze periode naast zijn lessen van Bolding ook een modellenclubje van de Amsterdamse kunstenaarsvereniging ‘de Onafhankelijken’ in de Nieuwmarktbuurt. Hoewel dit een uitgelezen kans lijkt om aansluiting te zoeken bij het culturele leven in de hoofdstad, wordt hij geen lid van de Onafhankelijken. Hij heeft het niet naar zijn zin in Amsterdam. Het stadsleven staat te ver van hem af en bovendien is hij verliefd geworden op een meisje uit Krommenie, Duifje Aafjes. Eind 1930 vestigt Gerrit Jan zich in Krommenie, in het ouderlijk huis van Duifje, met wie hij zich inmiddels heeft verloofd. Samen met haar ouders woont zij daar in een historische, houten boerderij.
Gerrit Jan doet eind september 1931 toelatingsexamen voor de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Hoewel hij zich daarvoor niet expliciet heeft opgegeven, wordt hij toegelaten tot de avondklasse tekenen, samen met nog vier andere kandidaten die allemaal uit Amsterdam komen. Van alle examenkandidaten is Gerrit Jan de enige uit de kop van Noord – Holland.
Hij verlaat de Rijksacademie al na een jaar, in 1932. In het stamboek van de Rijksacademie staan de volgende opmerkingen bij zijn naam: ‘IJver voldoende. Vorderingen onvoldoende’.
Gerrit Jan, die al sterk de behoefte voelt om zich in zijn werk uit te drukken heeft moeite om zich te voegen naar de academische traditie, die vooral gericht is op het technisch nauwkeurig tekenen en materiaalbeheersing. Dat hij dit wel beheerst is te zien aan het stilleven met witte kan.
1934-1975: Atelier aan de plas
In 1933 kan Gerrit Jan een stukje grond huren in Krommeniedijk, aan de oever van een grote plas, de Crommenije.
Net als in de Langedijk is dit een geïsoleerde plek aan het water, waar Gerrit Jan zich omringd weet door de rust van de natuur. Hier zal hij zich verbonden kunnen voelen met zijn omgeving en daar de inspiratie uit putten om te werken. Hij laat een atelier bouwen waar ze ook kunnen slapen. Voorzieningen zijn er niet en die zullen er pas na de oorlog komen. Voor Duif en Gerrit Jan wordt dit atelier behalve een werkruimte, ook een plaats waar ze de privacy vinden die ze bij de ouders van Duif missen. Hier speelt hun privé- en sociale leven zich grotendeels af.
Gerrit Jan komt al snel in contact met andere Zaanse kunstenaars zoals zijn oudere collega’s Jaap Kaal en Cornelis Koning en met zijn leeftijdgenoten Gerrit de Jong en Klaas Boonstra. Maar ook met een jongere generatie zoals Jaap de Carpentier, Gerrit Woudt, Jaap Stellaart, die vanaf 1939 les van hem kreeg, Aart Roos en Arie Schouten.
Het atelier heeft een sterke aantrekkingskracht op musici, kunstenaars, jonge mensen, kinderen en de notabelen van het dorp. Zij worden getroffen door de artistieke sfeer in het atelier en de entourage.
Aan de groepstentoonstelling die in december 1945 wordt georganiseerd door de Zaanse Kunstkring doen maar liefst drieëntwintig kunstenaars mee, waaronder Gerrit Jan. Hij exposeert twee doeken, die volgens een recensent van het dagblad voor de Zaanstreek ‘De Typhoon’, sterk doen denken aan werk van de kunstschilder Van Dongen.
In 1947 schrijft een journalist: “En daar wordt men dan allereerst geconfronteerd met een der zuiverste vertolkers van deze richting [de modernen], de doelbewust zoekende schilder G.J. de Geus, wiens werk verrassend is van toon en kleurschakeringen”. Roos en Stellaart, zijn mede modernen, maken begin vijftiger jaren de stap naar de abstracte kunst, de dominante stroming in die tijd, waarvan de ontwikkeling zich vooral afspeelt in Amsterdamse kunstkringen. Gerrit Jan heeft die stap bewust niet gemaakt en blijft figuratief werken. Hoewel hij altijd experimenteert met kleuren en werkstijlen, blijven zijn vormen herkenbaar.
Modellen
Aan het begin van de vijftiger jaren is het maatschappelijke en culturele leven weer vol op gang gekomen. Duif en Gerrit Jan reizen regelmatig naar Amsterdam om vrienden en tentoonstellingen en de bekende kunstenaarscafés Reynders en Eylders aan het Leidseplein te bezoeken. De kunstenaarsvrienden van Gerrit Jan zoeken hun eigen weg, vaak buiten de Zaanstreek. Kunstenaarsvereniging ‘De Zaende’ loopt daardoor op zijn einde en ook de jonge zaterdagmiddagleerlingen van Gerrit Jan vinden werk of gaan studeren, wat overigens niet betekent dat het contact verloren gaat. In de jaren die volgen zal Gerrit Jan steeds leerlingen hebben maar niet meer in groepsverband.
Hij gaat verder met naaktstudies en haalt daarom regelmatig een model naar het atelier om te poseren. Een bekend model is Annie de Zwart uit Amsterdam, de vrouw van beeldhouwer John Raedecker, die voor meerdere kunstenaars heeft geposeerd. Van haar maakt Gerrit Jan het prachtige schilderij “Liggend naakt”, dat helaas in 2004 is gestolen. Natuurlijk heeft ook zijn eigen vrouw Duif in de loop der jaren vele malen voor Gerrit Jan geposeerd. Hij maakt van haar niet alleen portretten en figuur- en naaktstudies, maar ook veel eenvoudige tekeningetjes en schetsen in alledaagse situaties. Bijvoorbeeld terwijl ze zit te breien, de was doet of staat te strijken.
Felison
Door zijn vriendschap met Arie Schouten, raakt Gerrit Jan ook goed bekend met andere kunstenaars uit Velsen en omgeving, die zich hebben verenigd in de door Schouten opgerichte Velser Vereniging van Kunstliefhebbers, ‘Felison’. Deze vereniging biedt hem in 1955 de mogelijkheid te exposeren samen met Arie Schouten, Jaap Stellaart en Piet van Heerden en in 1957 heeft hij daar zijn eerste solotentoonstelling. Het openingswoord wordt gesproken door de bevriende kunstschilder Cor Dik (1906-1975). Dik vindt het uitgesproken moeilijk om het werk van de Geus in een categorie onder te brengen en het feit dat de schilder los van bekende kunststromingen schildert vindt hij de allergrootste waarde van het oeuvre. Ook stelt hij dat kleur voor de Geus nog steeds het voornaamste is en hij wijst op de resultaten van jarenlang experimenteren.
Met dat laatste bedoelt hij onder andere, dat Gerrit Jan met behulp van pigmenten zelf zijn verf maakt en dus zelf de kleuren samenstelt die hij gebruikt. Daarover houdt hij minutieuze aantekeningen bij.
Eerste grote tentoonstelling in de Zaanstreek
Hoewel mevrouw Bets Bolman, de secretaresse van de Commissie voor Sociale Kunstopdrachten, het Gerrit Jan soms lastig maakt komt ze in 1961 met een bijzonder initiatief. Ze organiseert met ondersteuning van de gemeenten Krommenie en Zaandam een tentoonstelling voor Gerrit Jan in de kantine van de plaatselijke krant, ‘De Typhoon’. Er worden veertig werken tentoongesteld, voor een deel afkomstig uit gemeentelijk bezit. Met zo’n duizend bezoekers is zijn eerste solotentoonstelling in de Zaanstreek een groot succes. Burgermeester Provily van Krommenie, die Gerrit Jan ook wel opzoekt in zijn atelier, opent onder grote belangstelling de tentoonstelling. Hij spreekt zijn toenemende bewondering uit voor de portretten van de Geus en kenmerkt het werk als het resultaat van een persoonlijkheid. In de pers wordt niet meer over modernisme gesproken. Het is een succesvolle expositie, maar uit de locatie blijkt dat de Zaanse kunstenaars nog steeds niet over een geschikte tentoonstellingsruimte beschikken. Maar daarin komt verandering. Niet als gevolg van gemeentelijk beleid, maar wederom door een initiatief van de kunstenaars zelf.
Het Huis aan de Beeldentuin
In 1960 koopt de gemeente Zaandijk een monumentaal pand aan, het ‘Huis aan de Beeldentuin’, inmiddels beter bekend als Het Weefhuis. Als het enkele jaren leeg staat laat de kunstschilder Jan Koning er zijn oog op vallen als mogelijke expositieruimte. Hij belt een aantal collega’s, waar onder Gerrit Jan, en krijgt de nodige steun voor zijn plan. De eerste tentoonstelling ‘Zaanse Beelden’, waarvoor Gerrit Jan vijf doeken instuurt, laat werk zien van tien kunstenaars en is een groot succes. Genoeg reden om van ‘Het Weefhuis’ zoals het voortaan zal heten, een permanente tentoonstellingsruimte te maken. Daartoe wordt in 1964 een stichting in het leven geroepen met als doel: “Het bevorderen van het culturele leven in de Zaanstreek in de ruimste zin van het woord”. Gerrit Jan is aanwezig bij de oprichtingsvergadering en wordt opgenomen in het bestuur als kunstenaarslid , evenals zijn vroegere leerling Jaap Stellaart. Hij zal deel gaan uitmaken van de programmacommissie. In het tienjarige bestaan van ‘Het Weefhuis’ doet Gerrit Jan bijna jaarlijks mee aan een groepstentoonstelling en in 1967 mag hij een solotentoonstelling inrichten.
Nog steeds oogst zijn kleurgebruik veel lof; het wordt on-Hollands genoemd en vergeleken met de Franse impressionisten. Zijn werk is beïnvloed door Franse stijlkenmerken, maar heeft een sterke eigen signatuur. Ondanks de felle kleuren is de sfeer ingetogen.
Na 1969 is Gerrit Jan niet meer aanwezig op bestuursvergaderingen van het Weefhuis, dus blijkbaar heeft hij zijn taken toen overgedragen. Hij heeft het betrekkelijk lang volgehouden want in tien jaar tijd leggen zes kunstenaars hun functie neer. Dat is bovendien opmerkelijk omdat Gerrit Jan een uitgesproken mening heeft over abstracte kunst en conflicten niet uit de weg gaat. Hij raakt in deze periode bevriend met jonge kunstenaars zoals Adriaan Bosboom en Peter Teeling, die natuurlijk ook op bezoek komen in het atelier.
Adriaan Bosboom kan zich daarover herinneren:
“Vaak waren mijn vrouw en ik op bezoek bij Gerrit Jan en Duif in Krommeniedijk. Met mooi weer zaten we buiten in de schaduw van het geboomte, keken uit over het water en voelden ons verwant met de Titaantjes van Nescio. In het atelier stond altijd wat op de ezel, het rook heerlijk naar verf en terpentijn en hij liet ook graag zien waar hij mee bezig was of wat hij kortelings gemaakt had. Hij was vaak scherp en zuur maar toch ontwikkelde zich een vriendschap tussen ons omdat ik begreep dat je hem moest nemen zoals hij was. Als je midden in de nacht afscheid nam bracht hij je weg tot aan het hek waar het gesprek zich nog heel lang kon voortzetten. Het ging altijd over de kunst, de filosofie of de verfoeilijke politiek (van welke signatuur dan ook). Over alles had hij zijn eigen stellige ideeën die vrijwel onvermurwbaar bleken.”
Nieuw elan
De uitbreiding van het atelier heeft op verschillende manieren invloed op het werk van Gerrit Jan. In de eerste plaats brengt het werk nieuwe contacten tot stand met jeugdige mensen die komen helpen bij de bouw. Duif en Gerrit Jan zijn oprecht in hen geïnteresseerd en door hun vrijdenkendheid, leefstijl, humor en maatschappelijke betrokkenheid wordt het leeftijdsverschil niet als een generatiekloof ervaren. De vrouwen onder hen, Els Kingma, Marianne Langeberg en Nel Stoop zijn bereid om veelvuldig voor Gerrit Jan te poseren, en dankzij de seksuele revolutie, ook naakt. (In 1967 verschijnt Phil Bloom naakt in het tv programma Hoepla van de VPRO).
Daarnaast geeft de atelieruitbreiding Gerrit Jan ook letterlijk meer ruimte; hij schildert zijn grote felgekleurde topdoeken, het vlammende ‘Stilleven met chrysanten en grapefruits’ en het kleurrijke ‘Stilleven met paprika’s’.
Ook wordt er, ter ere van de vijfenzestigste verjaardag van Gerrit Jan, gewerkt aan een jubileumtentoonstelling en vervolgens wordt de boerderij aan de Noorderhoofdstraat omgebouwd tot een heuse galerie. De galerie wordt op zaterdag zestien november 1974 onder grote belangstelling geopend. De Geus is dan al slecht ter been en lijdt aan suikerziekte.
Door de suikerziekte is het gezichtsvermogen van Gerrit Jan verminderd en in de loop van 1975 wordt bij hem een hersentumor geconstateerd. Als hij wordt opgenomen in het ziekenhuis en duidelijk wordt dat hij niet zal genezen, besluit hij in het atelier te sterven en laat zich, tegen de wil van de artsen in door zijn lijstenmaker Jan Bas, de zoon van zijn vriend Gerrit Bas, naar huis brengen. Daar sterft hij op zondagmorgen 28 september 1975. Op drie oktober nemen Duif en ruim honderd vrienden, buren en kunstenaars afscheid van hem, rond zijn graf achter het kerkje van Krommeniedijk, op een steenworp afstand van zijn atelier.
1975 – 2003: Duif zonder Gerrit Jan
De eerste jaren is Duif nog regelmatig op de Noorderhoofdstraat om bezoekers te ontvangen in de galerie. Als de gemeente uiteindelijk besluit het te slopen, woont ze definitief in het atelier en worden alle schilderijen en mappen vol met tekeningen daarheen gebracht, samen met de mooie erfstukken die zich in de loop der tijd in de boerderij hebben verzameld.
De schilderijen hangt ze afwisselend op aan de wanden van het atelier. De rest staat in rijen opgesteld op de grond tegen de muur. De schildersezel houdt zijn prominente plek in het atelier en ook daarop worden afwisselend doeken tentoongesteld.
Het atelier is zodoende altijd een atelier gebleven en Gerrit Jan lijkt steeds dichtbij.
Als schatbewaarder werkt Duif ook mee aan meerdere tentoonstellingen van het werk van Gerrit Jan en bewerkstelligt dat er een stichting in het leven wordt geroepen die na haar dood de zorg voor de schilderijen en het atelier over zal nemen. Duif overlijdt in 2003, 93 jaar oud, ze is tot haar dood in het atelier blijven wonen.